Bij de vliesvleugeligen zijn zeer veel verschillende levenscycli mogelijk. De algemene cyclus is gebaseerd op geslachtelijke voortplanting, waarbij onbevruchte (haploïde) eieren altijd mannetjes opleveren en bevruchte (diploïde) eieren vrouwtjes.

Parthenogenese, zowel permanent of alleen in bepaalde regio’s, komt ook in veel groepen voor en kan worden veroorzaakt door een besmetting met bacteriën (Wolbachia en Cardinium).

Het ei wordt op, bij of in het voedsel voor de larve gelegd. In enkele families van de sluipwespen en de angeldragers komt polyembryonie voor; hierbij ontstaan uit één ei tot enkele honderden individuen.

Nadat de larven uitkomen wordt bij de bladwespen en de angeldragers direct begonnen met eten. De larven van sluipwespen leven of spinnen hun cocons op of in andere insecten en kunnen soms een tijd in de gastheer verblijven zonder met eten te beginnen. Sluipwespen worden meestal parasitoïden genoemd omdat de gastheer uiteindelijk gedood wordt, ze weinig kleiner zijn dan de gastheer en alleen het larvestadium parasitair leeft.

Er zijn bij de vliesvleugeligen meestal drie tot vijf larvale stadia. De hierop volgende pop kan naakt zijn of beschermd zijn door een zijden cocon. Volwassen vliesvleugeligen leven solitair, behalve bij de sociale angeldragers. Bij deze groep kunnen grote verschillen ontstaan tussen de seksen en onderling tussen de vrouwtjes als er een kastensysteem met werksters aanwezig is.

De duur van de gehele levenscyclus varieert van enkele weken (bij veel sluipwespen, maar afhankelijk van het weer en de beschikbaarheid van het voedsel) tot meestal een jaar. Bij sommige soorten kan een deel van de populatie enkele jaren ‘overliggen’ (larven of poppen blijven langer dan gebruikelijk in rust); het langst bekend is een cyclus van vijf jaar.