De larven van bladwespen zijn voornamelijk planteneters; hun dieet varieert van pollen (dennenappelbladwespen) tot blad (meeste bladwespen) en stengels (halmwespen). Galvorming komt incidenteel ook voor bij bladwespen.

Binnen de Symphyta bevinden zich ook de houtwespen die hout eten, waarbij endosymbiontische schimmels in de darmen helpen met de vertering.

Volwassen bladwespen eten pollen en drinken nectar, maar er zijn ook groepen die predatoren zijn of weinig tot niets eten. De larven van sluipwespen zijn min of meer gespecialiseerde predatoren (parasitoïden) van allerlei insecten en spinnen, waarbij verschillende stadia van de gastheer (ei, larve, pop, volwassen insect) geparasiteerd kunnen worden.

Kleptoparasitisme komt bij een enkele families voor waarvan de larven in bijennesten leven (Gasteruptiidae). Binnen de sluipwespen zijn er ook hyperparasitoïden die weer leven op parasitoïden in hun gastheer. Ook deze hyperparasitoïden kunnen weer geparasiteerd worden door een hyperparasitoïd, en dit gaat door tot in de derde graad. Een kleine maar afwijkende groep binnen de gewone sluipwespen (ichneumonidae – Pimplinae) legt een ei op levende spinnen en een andere (Hybrizontinae; evenals een groep schildwespen, Braconidae – euphorinae) op levende mieren.

Sluipwespen eten hun prooi, die aanvankelijk blijft leven, binnen enkele dagen op. Eerst worden de minder belangrijke weefsels opgegeten (vetvoorraden, voortplantingsorganen) en net voor het moment van verpoppen worden ook de essentiële organen opgegeten en sterft de gastheer bijna altijd. Sluipwespen die op de gastheer leven beginnen direct te eten. Sluipwespen die in de gastheer leven en waarin het ei in een jong stadium van de gastheer gelegd is (ei of jonge larve), kunnen na het uitkomen van het ei wachten totdat de gastheer groot genoeg is voordat ze beginnen met eten. In de tussentijd manipuleren ze de gastheer om geen afweerreactie te vertonen. Dit wordt gedaan door een speciaal virus of door het afscheiden van bepaalde stoffen. Binnen de sluipwespen zijn de galwespen een uitzondering; ze induceren planten tot het maken van gallen, die de larve gebruikt als onderkomen en als voedsel.

Galvorming komt ook voor bij een groep van bronswespen, maar deze gallen worden waarschijnlijk niet chemisch geïnduceerd. Volwassen sluipwespen drinken vaak alleen wat water of nectar en leven relatief kort (behalve als ze als volwassen insect overwinteren).

Angeldragers zijn predatoren, parasieten, kleptoparasieten (koekoeksbijen en koekoekswespen) of stuifmeel- en nectarverzamelaars. Graafwespen en spinnendoders verlammen de prooien voor hun nakomelingen; ze blijven daardoor wekenlang vers totdat de larve ze kan opeten. Bijen zijn gespecialiseerde stuifmeeleters en sommige leven van plantenoliën.

De larven van angeldragers eten over het algemeen hetzelfde als de imago’s, maar bij sociale angeldragers wordt door de werksters het voedsel geprepareerd of (nectar) verwerkt tot honing. Er zijn enkele soorten bladwespen (onder andere gewone bladwespen en houtwespen) die in Nederland in monoculturen een plaag kunnen worden; dit gebeurt echter zeer zelden. Angeldragers kunnen met hun gif een anafylactische shock veroorzaken en kunnen lastig zijn nabij of in huis (bv. limonadewespen Vespula). Sluipwespen zijn normaal niet in staat mensen te steken.

Veel vliesvleugeligen zijn zeer belangrijk voor de mens. Bijen zorgen voor bestuiving van gewassen en sluipwespen worden gebruikt voor biologische bestrijding van plaaginsecten. Dit gebeurt in kasteelt door middel van uitgezette dieren, maar ook wilde soorten vervullen deze essentiële rollen in landbouwgebieden. Sluipwespen kunnen ook getraind worden, onder andere om explosieven op te sporen in bagage.